عَنْ عِيَاضِ بْنِ حِمَارٍ أَخِي بَنِي مُجَاشِعٍ رَضيَ اللهُ عنه قَالَ: قَامَ فِينَا رَسُولُ اللهِ صَلَّى اللهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ ذَاتَ يَوْمٍ خَطِيبًا، فَقَالَ: وَسَاقَ الْحَدِيثَ وَفِيهِ:
«وَإِنَّ اللهَ أَوْحَى إِلَيَّ أَنْ تَوَاضَعُوا حَتَّى لَا يَفْخَرَ أَحَدٌ عَلَى أَحَدٍ، وَلَا يَبْغِي أَحَدٌ عَلَى أَحَدٍ».
[صحيح] - [رواه مسلم] - [صحيح مسلم: 2865]
المزيــد ...
Overgeleverd van ‘Iyad ibn Himar, de broeder van Banou Mojashi‘, moge Allah tevreden met hem zijn, die zei: "Op zekere dag stond de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) onder ons als redenaar en hij sprak ons toe. Onder hetgeen hij zei, bevond zich de volgende uitspraak:
"Allah heeft mij geopenbaard dat jullie nederigheid moeten betrachten, zodat niemand zich boven een ander verheft en niemand onrecht pleegt jegens zijn medemens."
[Authentiek] - [Overgeleverd door Moeslim] - [Sahih Moeslim - 2865]
De Profeet (vrede zij met hem) stond op onder zijn metgezellen en sprak hen toe met een redevoering, waarin hij onder andere het volgende benadrukte: "Allah heeft hem geopenbaard dat het de mensen past om nederig en bescheiden met elkaar om te gaan. Dit houdt in: zachtmoedigheid en vriendelijkheid betonen, het eigen ego beteugelen en hoogmoed vermijden. Niemand dient zich op basis van afkomst, rijkdom of andere wereldse zaken boven een ander te verheffen en evenmin is het toegestaan dat iemand een ander onrecht aandoet of zich agressief opstelt."