عَنْ عُبَادَةَ بْنِ الصَّامِتِ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُ، وَكَانَ شَهِدَ بَدْرًا، وَهُوَ أَحَدُ النُّقَبَاءِ لَيْلَةَ العَقَبَةِ: أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ، وَحَوْلَهُ عِصَابَةٌ مِنْ أَصْحَابِهِ:
«بَايِعُونِي عَلَى أَلَّا تُشْرِكُوا بِاللَّهِ شَيْئًا، وَلاَ تَسْرِقُوا، وَلاَ تَزْنُوا، وَلاَ تَقْتُلُوا أَوْلاَدَكُمْ، وَلاَ تَأْتُوا بِبُهْتَانٍ تَفْتَرُونَهُ بَيْنَ أَيْدِيكُمْ وَأَرْجُلِكُمْ، وَلاَ تَعْصُوا فِي مَعْرُوفٍ، فَمَنْ وَفَى مِنْكُمْ فَأَجْرُهُ عَلَى اللَّهِ، وَمَنْ أَصَابَ مِنْ ذَلِكَ شَيْئًا فَعُوقِبَ فِي الدُّنْيَا فَهُوَ كَفَّارَةٌ لَهُ، وَمَنْ أَصَابَ مِنْ ذَلِكَ شَيْئًا ثُمَّ سَتَرَهُ اللَّهُ فَهُوَ إِلَى اللَّهِ، إِنْ شَاءَ عَفَا عَنْهُ وَإِنْ شَاءَ عَاقَبَهُ» فَبَايَعْنَاهُ عَلَى ذَلِكَ.
[صحيح] - [متفق عليه] - [صحيح البخاري: 18]
المزيــد ...
Oebadah ibn As-Samit, moge Allah tevreden zijn met hem, die de Slag bij Badr heeft meegemaakt en een van de voornaamste personen was op de Nacht van Aqabah, leverde over dat de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) zei, terwijl een groep van zijn metgezellen om hem heen stond:
"Beloof mij dat jullie geen deelgenoten aan Allah zullen toekennen, niet zullen stelen, geen overspel plegen, geen kinderen zullen doden, niet zullen komen met laster die jullie met je handen en voeten fabriceren en niet ongehoorzaam zullen zijn in wat goed is. Wie van jullie deze beloften nakomt, zijn beloning is bij Allah. En wie iets van deze zaken begaat en in deze wereld gestraft wordt, zal dat als een boetedoening voor zichzelf beschouwen. En wie iets van deze zaken begaat, maar Allah verhult het voor hem, dan is het aan Allah; als Hij wil, vergeeft Hij hem, en als Hij wil, straft Hij hem. Hierop gaven wij hem onze belofte.
[Authentiek] - [Overeengekomen tussen al-Boekhari en Moeslim] - [Sahih al-Boekhari - 18]
Oebadah ibn As-Samit, moge Allah tevreden zijn met hem, die de Slag bij Badr heeft meegemaakt en een vooraanstaand lid was van zijn volk dat zich op de Nacht van Aqabah in Mina verzamelde om de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) te steunen, rapporteert dat de Profeet (vrede zij met hem) zittend tussen zijn metgezellen, hen vroeg om hem de volgende zaken te beloven: 1. Dat zij in de aanbidding van Allah geen deelgenoten zullen toekennen, hoe klein het ook is. 2. Dat zij niet zullen stelen. 3. Dat zij geen schandelijke daden van ontucht zullen plegen. 4. Dat zij hun kinderen niet zullen doden, of het nu jongens zijn uit angst voor armoede of meisjes uit angst voor schande. 5. Dat zij geen leugens zullen fabriceren met hun handen en voeten, omdat de meeste zonden via deze ledematen worden begaan. 6. Dat zij de Profeet (vrede zij met hem) niet zullen ongehoorzaam zijn in wat goed is. Wie van hen zich aan deze belofte houdt, zijn beloning is bij Allah. En wie iets van de genoemde zaken, behalve afgoderij, begaat en daarvoor in deze wereld gestraft wordt, is daarmee als het ware boetedoening voor zichzelf en wie iets begaat dat Allah verbergt, is het aan Allah; als Hij wil, vergeeft Hij hem en als Hij wil, straft Hij hem. Vervolgens gaven alle aanwezigen hem hun belofte op deze voorwaarden.